Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Uitvoeringswet Betekeningsverdrag 1965

 

Artikel 8
1
De door artikel 55, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorgeschreven toezending van een afschrift van het exploit aan het ministerie van buitenlandse zaken blijft in het geval, bedoeld bij artikel 7, achterwege.
2
Tenzij anders is geregeld in een overeenkomst, als bedoeld in de artikelen 11 of 24 van het verdrag, richt de ambtenaar bij het openbaar ministerie aan wie het exploit werd betekend, met betrekking tot het afschrift en, in voorkomend geval, het bij het exploit betekende afzonderlijke stuk, onverwijld een aanvrage om betekening of kennisgeving overeenkomstig de artikelen 3-6 van het verdrag tot de centrale autoriteit of tot een overeenkomstig artikel 18, eerste lid, van het verdrag aangewezen andere bevoegde autoriteit, van de Staat, waar de betekening of kennisgeving moet plaats vinden.
3
Wanneer de centrale autoriteit, of de in het vorige lid bedoelde andere autoriteit, verlangt dat het stuk, of de stukken, waarvan betekening of kennisgeving moet plaats vinden, wordt opgesteld of vertaald in een taal, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het verdrag, doet de ambtenaar bij het openbaar ministerie de advocaat of gemachtigde van de persoon ten verzoeke van wie het exploit werd uitgebracht, of, indien uit het exploit niet blijkt van een advocaat of gemachtigde, deze persoon zelf, onverwijld van dit verlangen in kennis stellen, met verzoek om toezending van twee in de genoemde taal gestelde exemplaren van het stuk, of van de stukken. Onmiddellijk na ontvangst van die exemplaren doet de ambtenaar bij het openbaar ministerie deze toekomen aan de centrale of andere autoriteit.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •